-
1 Kauz
-
2 Kasten
Kasten〈m.; Kastens, Kästen of zelden meervoud Kasten〉3 kas, kast, kist 〈bijv. voor een viool〉4 uitstalkast, uithangkast, kastje 〈 aan het gemeentehuis〉10 〈 sport en spel〉doel, goal♦voorbeelden:er hat nicht alle im Kasten • hij is niet goed snik -
3 fressen
fressen2 〈 figuurlijk〉(aan-, in)vreten♦voorbeelden:2 Säure frisst • zuur vreet, bijt indiese Musik frisst an den Nerven • deze muziek vreet aan, sloopt de zenuwendas Feuer fraß weiter um sich • het vuur greep verder om zich heenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 〈informeel; schertsend〉 (keine Angst,) ich will dich nicht fressen! • (wees maar niet bang,) ik zal je niet opeten!〈informeel; figuurlijk〉 etwas, jemanden gefressen haben • iets, iemand niet kunnen verdragenseinen Ärger in sich fressen • zijn ergernis opkroppen〈 figuurlijk〉 zum Fressen aussehen, (süß) sein • om in te bijten zijn, er beeldig uitziender Neid frisst ihn • hij wordt door nijd verteerd〈 spreekwoord〉 was der Bauer nicht kennt, das frisst er nicht • wat een boer niet kent, dat vreet hij niet1 invreten, dringen♦voorbeelden: -
4 Mist
〈m.; Mist(e)s〉2 〈informeel; pejoratief〉rommel, troep, rotzooi3 〈informeel; pejoratief〉onzin, nonsens4 〈informeel; pejoratief〉toestand, gedoe, gelazer♦voorbeelden:4 Mist bauen • slecht werk leveren, er een puinhoop van makenso ein Mist! • wat een toestand, ellende!〈 informeel〉 Mist machen • drukte, ophef maken -
5 roh
♦voorbeelden:im Rohen fertig sein • (a) op het afwerken na klaar zijn 〈 van gebouwen〉; (b) in ruwe trekken, concept klaar zijn4 rohe Sitten • barbaarse, ruwe zeden -
6 Nichts
-
7 hier
♦voorbeelden:hier bleiben • hier blijvenvon hier ab • vanaf dit puntich bin nicht von hier • ik ben hier niet geboren〈 informeel〉 du bist wohl nicht von hier! • je bent niet goed wijs! -
8 Zimt
-
9 Gaul
〈m.; Gaul(e)s, Gäule〉♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 jemandem zureden wie einem lahmen Gaul • iemand met zachte drang trachten te overredenden Gaul beim Schwanz aufzäumen • het paard achter de wagen spannen〈 informeel〉 das wirft einen Gaul, den stärksten Gaul um! • daar kan zelfs de sterkste niet tegenop!〈 spreekwoord〉 einem geschenkten Gaul sieht man nicht ins Maul • een gegeven paard moet men niet in de bek zien -
10 faul
4 nalatig, talmend, traag♦voorbeelden:〈 mijnwezen〉 faules Gestein • bros, brokkelig gesteentefaul riechen • onfris ruiken〈 informeel〉 er, nicht faul, antwortete, … • hij antwoordde zonder dralen, snel reagerend …〈 spreekwoord〉 abends werden die Faulen fleißig • tegen de avond en de noen heeft de luiaard meest te doen3 faule Aktien • onzekere, waardeloze aandelenfaule Ausreden • smoesjesein fauler Friede • een onzekere vrede, schijnvredeein fauler Wechsel • een ongedekte wisselfaule Witze • flauwe moppenan dieser Sache ist etwas faul • aan deze zaak zit een luchtjeetwas ist faul im Staate Dänemark • er is iets niet in orde4 faule Kunden, Zahler • nalatige klanten, betalers -
11 klug
〈 klüger, (am) klügst(en)〉1 verstandig, intelligent, schrander♦voorbeelden:aus jemandem nicht klug werden • iemand niet doorzien¶ 〈informeel; pejoratief〉 klug reden • alles beter (willen) weten, betweterig zijn -
12 Büttel
-
13 Ewiggestrige
Ewiggestrige(r) -
14 Ewiggestriger
Ewiggestrige(r) -
15 Fimmel
Fimmel〈m.; Fimmels, Fimmel〉 〈informeel; pejoratief〉♦voorbeelden:1 der hat doch einen Fimmel! • die is toch niet goed wijs! -
16 Fuchs
〈m.; Fuchses, Füchse〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 Füchse prellen • iemand te slim af zijn, een lelijke poets bakken〈schertsend; figuurlijk〉 wo sich die Füchse, wo sich Fuchs und Hase gute Nacht sagen • aan het einde van de wereld, op een zeer afgelegen plaats〈 spreekwoord〉 der Fuchs ändert den Balg und behält den Schalk • een vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken〈 spreekwoord〉 wenn der Fuchs predigt, so hüte die Gänse • als de vos de passie preekt, boer pas op je ganzen -
17 Halbwissen
-
18 Hund
〈m.; Hund(e)s, Hunde〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 mit etwas keinen Hund hinter dem Ofen hervorlocken können • voor iets geen enkele belangstelling weten te krijgenauf den Hund kommen • aan lagerwal raken -
19 Philister
Philister〈m.; Philisters, Philister〉 -
20 Provinz
Provinz〈v.; Provinz, Provinzen〉♦voorbeelden:die Aufführung war Provinz • de opvoering stond niet op een hoog peilin der Provinz leben • op het platteland wonen
- 1
- 2